
Jurisprudentie
AO0682
Datum uitspraak2003-12-10
Datum gepubliceerd2003-12-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers66539 / HA ZA 01-570 en 67501 / HA ZA 01-689
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers66539 / HA ZA 01-570 en 67501 / HA ZA 01-689
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overeenkomst(en) met VOF niet tot stand gekomen nu degene die namens de VOF onderhandelde niet bevoegd was tot het aangaan van de gestelde overeenkomst(en).
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 10 december 2003
Zaaknummers : 66539 / HA ZA 01-570 en 67501 / HA ZA 01-689
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende vonnissen gewezen in de zaken van respectievelijk:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. A.E.P. Kooi;
tegen:
[Gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. F.G.F.M. Tripels;
en
1. de vennootschap onder firma VOF BOTEL MAAS CRUISES COMPANY,
gevestigd te Maastricht,
opposante sub 1,
procureur mr. F.G.F.M. Tripels;
2. [Opposant sub 2],
wonende te [woonplaats],
opposant sub 2,
procureur mr. F.G.F.M. Tripels;
tegen:
[Geopposeerde],
wonende te [woonplaats],
geopposeerde,
procureur mr. A.E.P. Kooi.
1. Het verdere verloop van de procedures
In de procedure met zaaknummer 66539:
Ter voldoening aan de hem in het tussenvonnis van 7 maart 2002 verstrekte bewijsopdrachten heeft [Eiser, tevens geopposeerde] acht getuigen, waaronder hijzelf, doen horen. [Gedaagde] heeft in contra-enquête vier getuigen, waaronder zijzelf, doen horen. Van deze getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt die zich bij de stukken bevinden.
[Eiser, tevens geopposeerde] heeft vervolgens een conclusie na enquête genomen, waarbij producties in het geding werden gebracht.
Daarop heeft [Gedaagde] ook een conclusie na enquête genomen.
Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
In de procedure met zaaknummer 67501:
Ter voldoening aan de hem in het tussenvonnis van 7 maart 2002 verstrekte bewijsopdrachten heeft [Eiser, tevens geopposeerde] acht getuigen, waaronder hijzelf, doen horen. [Opposant sub 2] heeft in contra-enquête vier getuigen, waaronder hijzelf, doen horen. Van deze getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt die zich bij de stukken bevinden.
[Eiser, tevens geopposeerde] heeft vervolgens een conclusie na enquête genomen, waarbij producties in het geding werden gebracht.
Daarop heeft [Opposant sub 2] ook een conclusie na enquête genomen.
Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
In de zaken met de nummers 66539 en 67501:
2.1 Bij voormelde tussenvonnissen, waarbij de rechtbank volhardt, werd [Eiser, tevens geopposeerde] toegelaten te bewijzen:
1. dat er tengevolge van onderhandelingen die door hem, [Eiser, tevens geopposeerde], in of omstreeks 1999 werden gevoerd met [Opposant sub 2] een overeenkomst is tot stand gekomen tussen hem, [Eiser, tevens geopposeerde], enerzijds en de VOF Botel Maas Cruises Company en haar beide vennoten [Opposant sub 2] en [Gedaagde] anderzijds, waarbij aan hem, [Eiser, tevens geopposeerde], door zijn wederpartij(en) voor een bedrag van f 1.200.000,-- werd verkocht de in deze zaak bedoelde "Botelboot" en de daarin door die wederpartij(en) gedreven onderneming, en waarbij [Opposant sub 2] zich tegenover hem, [Eiser, tevens geopposeerde], verplichtte om ten behoeve van hem, [Eiser, tevens geopposeerde], in verband met voornoemde verkoop, borg te zullen staan voor een bedrag groot f 600.000,--;
2. dat er, nadat de hiervoor bedoelde overeenkomst tot stand was gekomen, tussen de contractspartijen een nadere overeenkomst is gesloten inhoudende dat indien een der partijen bij eerder bedoelde overeenkomst tekort zou schieten in de nakoming van die overeenkomst er door die partij een direct opeisbare boete zou worden verbeurd groot f 400.000,--;
3. dat er vervolgens - in verband met een voorgenomen "geruisloze ondernemingsoverdracht" - tussen partijen werd overeengekomen dat zij (voor een bepaalde tijd) een commanditaire vennootschap zouden oprichten waarbij gedurende de looptijd van die vennootschap de hiervoor bedoelde koopovereenkomst en het hiervoor bedoelde boetebeding in stand zouden blijven en dat slechts de uitvoering van die overeenkomst - tijdens de looptijd van de vennootschap - zou worden opgeschort.
2.2 De rechtbank is van oordeel dat [Eiser, tevens geopposeerde] niet is geslaagd in de aan hem opgedragen bewijslevering. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.3 Als eerste is de rechtbank van oordeel dat, zelfs indien er veronderstellenderwijs van uit zou worden gegaan dat er tengevolge van de plaats gehad hebbende onderhandelingen tussen [Eiser, tevens geopposeerde] en [Opposant sub 2] een of meer overeenkomst(en) tot stand zou(den) zijn gekomen, deze overeenkomst(en) de vennootschap onder firma van [Gedaagde en opposant sub 2] niet rechtsgeldig vermag/vermogen te binden.
Uit de inschrijving van de VOF in het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt - hetgeen [Eiser, tevens geopposeerde] door het raadplegen daarvan had kunnen weten - dat [Opposant sub 2] slechts in zeer beperkte mate bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen en dat onder die bevoegdheid in ieder geval niet kan worden begrepen het zonder toestemming van de medevennoot sluiten van de ten processe bedoelde overeenkomsten.
Uit geen der afgelegde getuigenverklaringen is de rechtbank gebleken, noch kan zij dit in redelijkheid oordelende uit die verklaringen afleiden, dat [Gedaagde] als medevennoot van de vennootschap onder firma zou hebben toegestemd in het aangaan door die vennootschap van enige door [Eiser, tevens geopposeerde] gestelde overeenkomst.
Evenmin is komen vast te staan dat door haar toedoen bij [Eiser, tevens geopposeerde] - noch bij enige mede ten behoeve van [Eiser, tevens geopposeerde] optredende persoon of personen - de schijn is opgewekt dat degene met wie hij, [Eiser, tevens geopposeerde], in deze onderhandelde bevoegd was om haar, [Gedaagde], bij de tot-standkoming van enige door [Eiser, tevens geopposeerde] gestelde overeenkomst te vertegenwoordigen. Mevrouw [Opposant sub 2] stelt, als zij als getuige wordt gehoord, dat haar man weliswaar gerechtigd was om namens haar te onderhandelen, maar dat de eventuele resultaten van dergelijke onderhandelingen wel door haar van haar goedkeuring afhankelijk waren gesteld. Zij verklaart persoonlijk nooit aanwezig te zijn geweest bij de onderhandelingen tussen haar man en [Eiser, tevens geopposeerde] en in deze ook nooit relevante contacten met [Eiser, tevens geopposeerde] of derden gehad te hebben. Dat zij inderdaad nooit bij [Eiser, tevens geopposeerde] de schijn heeft opgewekt dat haar man bevoegd was haar te vertegenwoordigen bij het tot stand komen van de door [Eiser, tevens geopposeerde] gestelde overeenkomsten, blijkt ook uit de verklaringen van [Eiser, tevens geopposeerde] zelf. Deze heeft immers verklaard dat slechts [Opposant sub 2], op een desbetreffende vraag van de heer [R. ], heeft verklaard dat hij, [Opposant sub 2], bevoegd was om namens zijn echtgenote te spreken terwijl hij, [Eiser, tevens geopposeerde], persoonlijk nooit met [Gedaagde] heeft onderhandeld. Zowel de getuige [R. ] als ook de getuige [H.] hebben beide verklaard nooit contact te hebben gehad met [Gedaagde]. De laatste getuige verklaart dat hij bij gelegenheid van zijn gesprek-ken met [Opposant sub 2] van deze de indruk kreeg dat [Opposant sub 2] mede namens zijn echtgenote optrad. De heer [Opposant sub 2] heeft, als getuige gehoord, verklaard dat hij tegen [Eiser, tevens geopposeerde] heeft gezegd dat zijn, [echtgenote van opposant sub 2] ook haar toestemming moest geven.
2.4 Uit het voorgaande volgt, dat zo er al de schijn gewekt is dat [Opposant sub 2] bevoegd was om bij het aangaan van enige overeenkomst namens zijn echtgenote op te treden, die schijn slechts kan zijn opgewekt door [Opposant sub 2] en niet door [Gedaagde]. Nu de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid, wil deze tot gebondenheid van de vertegenwoordigde leiden, moet zijn opgewekt door die vertegenwoordigde en niet door de vertegenwoordiger, moet op die grond worden geoordeeld dat er geen sprake van kan zijn dat de vennootschap onder firma zou zijn gebonden op grond van de opgewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Nu hiervoor reeds werd vastgesteld dat evenmin gebleken is dat [Gedaagde] heeft toegestemd in het aangaan van de in deze bedoelde overeenkomsten en [Eiser, tevens geopposeerde] zijn vorderingen slechts heeft gebaseerd op de totstandkoming van de diver-se overeenkomsten tussen hem en de vennootschap onder firma, waarbij deze vennootschap werd vertegenwoordigd door [Opposant sub 2], moeten die vorderingen worden afgewezen, omdat zij - gelet op het voorgaande - nimmer tot stand zijn gekomen.
2.5 Voorts overweegt de rechtbank met betrekking tot de vraag of er nu wel of niet ten gevolge van de onderhandelingen tussen [Eiser, tevens geopposeerde] en [Opposant sub 2] een of meer overeenkomsten tot stand zijn gekomen - mogelijk ten overvloede - het volgende.
De verklaringen van de getuige [Eiser, tevens geopposeerde] alsmede de getuigen [H.], [R. ] en [H.], voorzover - zakelijk weergegeven - inhoudende dat [Opposant sub 2] de onder-ne-ming en de boot door middel van de gestelde geruisloze overdracht zou hebben verkocht aan [Eiser, tevens geopposeerde], dat [Opposant sub 2] daarbij voor een bedrag van fl. 600.000,-- borg zou staan ten behoeve van [Eiser, tevens geopposeerde] en ten slotte dat partijen een boetebeding zouden zijn overeenge-komen - hetgeen partijen op enig moment aan de getuigen [H.], [R. ] en [H.] kenbaar zouden hebben ge-maakt, worden weersproken door [Gedaagde en opposant sub 2].
2.6 Weliswaar zijn er getalsmatig meer getuigenverklaringen die het standpunt van [Eiser, tevens geopposeerde] in meer of mindere mate ondersteunen dan dat er getuigenverklaringen zijn die het standpunt van [Opposant sub 2] ondersteunen, maar de rechtbank acht die getalsverhouding niet doorslaggevend. Met name kent de rechtbank betekenis toe aan de verklaring van getuige [H.], mede ook gelet op diens functie als kandidaat-notaris, die gelet daarop moet worden geacht de belangen van alle partijen die zich tot hem wenden te dienen. Deze getuige heeft verklaard dat hij tijdens een overleg op 24 maart 2000 op zijn kantoor, waarbij [Eiser, tevens geopposeerde], [Opposant sub 2] en [R. ] aanwezig waren, een negatief advies heeft gegeven over de geruisloze ondernemingsoverdracht. Deze bijeenkomst op 24 maart 2000 had volgens hem niet ten doel de notariële overdracht voor te bereiden, maar had ten doel duidelijkheid te verkrijgen omtrent de inhoud van de koopovereenkomst. [H.] heeft daarbij partijen duidelijk gemaakt dat bij een koop wel de koopprijs beschikbaar zou moeten zijn, bijvoorbeeld door het verstrekken van een hypotheek. Daarna zou dan kunnen worden bezien op welke wijze die betaling fiscaal vormgegeven zou kunnen worden. Gelet op het negatieve advies van [H.] ten aanzien van de geruisloze ondernemingsoverdracht en het feit dat hij partijen heeft gezegd dat wel de koopprijs beschikbaar zou moeten zijn - hetgeen kennelijk toen niet het geval was - is het voor de rechtbank geenszins aannemelijk dat [Opposant sub 2] zou hebben ingestemd met geruisloze ondernemingsoverdracht en evenmin dat ook [Eiser, tevens geopposeerde] een dergelijke overeenkomst zou hebben willen sluiten. Dat [Opposant sub 2] met een dergelijke constructie zou hebben willen instemmen, laat staan zou hebben ingestemd, is te minder aannemelijk nu deze zoveel mogelijk zekerheid wilde dat [Eiser, tevens geopposeerde] de koopprijs zou kunnen betalen en vond dat bij de bedoelde cv-constructie daaromtrent teveel onzekerheid zou blijven bestaan. Bovendien is de verklaring van [Eiser, tevens geopposeerde], dat het bij het gesprek bij [H.] alleen maar ging over de overdracht en dat partijen het over de inhoud van de overeenkomst eens waren geworden, niet te rijmen met de verklaring van getuige [H.] over het doel van de bedoelde bijeenkomst van 24 maart 2000. Bovendien heeft getuige [H.] verklaard dat partijen toentertijd tegenover hem geenszins hebben aangegeven dat zij er al uit waren en dat hij uit de houding van partijen ook niet heeft begrepen dat zij er toen al uit waren.
2.7 Op grond van het voorgaande is de verklaring van [R. ], dat partijen tegenover hem hebben verklaard te hebben gekozen voor de cv-constructie nadat zij in de tussentijd contact hadden gehad met [H.], onaannemelijk nu [H.] juist negatief had geadviseerd over die constructie. Om dezelfde reden is ook de verklaring van getuige [H.] onaannemelijk dat [Opposant sub 2], kort voor de bespreking van 17 oktober 2000 met hem, heeft gezegd dat partijen er uit waren en nog slechts het probleem van de vormgeving van de overdracht restte. Ook in dat geval is niet aannemelijk dat [Opposant sub 2] met de cv-constructie had ingestemd, nadat [H.] zich daar eerder negatief over had uitgelaten. Datzelfde geldt ten slotte ook voor de verklaring van getuige [H.].
2.8 In dat licht beschouwd hecht de rechtbank geen waarde aan verklaringen van gehoorde personen die inhouden dat [Eiser, tevens geopposeerde] tegenover hen in het bijzijn van [Gedaagde], en zonder een weerspreking hunnerzijds, zou hebben gezegd dat hij de hotelboot van [Gedaagde] zou hebben gekocht, hetgeen door dezen overigens wordt betwist. Evenmin hecht de rechtbank waarde aan de verklaring van [Eiser, tevens geopposeerde], die overigens ook door [Opposant sub 2] wordt betwist, dat hij tegenover een tweetal toeristen in het bijzijn van [Opposant sub 2] een gelijkluidende verklaring zou hebben afgelegd, welke verklaring volgens [Eiser, tevens geopposeerde] toen evenmin door [Opposant sub 2] zou zijn weersproken.
2.9 Het geheel overziende komt de rechtbank tot het oordeel dat [Eiser, tevens geopposeerde] ten aanzien geen enkel onderdeel is geslaagd in de aan hem opgedragen bewijslevering hetgeen met zich brengt dat de vordering van [Eiser, tevens geopposeerde] integraal moet worden afgewezen en dat [Eiser, tevens geopposeerde] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure moet dragen.
2.10 Dat brengt met zich dat de vordering in de zaak met nummer 66539 moet worden afgewezen en dat [Eiser, tevens geopposeerde] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure moet dragen, verder moet het verzet in de zaak met nummer 67501 gegrond worden verklaard en moet [Eiser, tevens geopposeerde] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure dragen. De rechtbank merkt daarbij op dat zij bij de begroting van de kosten in beginsel slechts zal uitgaan van de proceshandelingen in de zaak met nummer 66539, nu in beide procedures op gelijke wijze over hetzelfde onderwerp is geprocedeerd, behoudens dat de kosten van de verzetdagvaarding en het vast recht in de zaak met nummer 67501 voor rekening van opposanten sub 1 en 2 moeten blijven.
3. De beslissing
De rechtbank:
In de zaak met nummer 66539:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [Eiser, tevens geopposeerde] in de kosten van de procedure aan de zijde van gedaagde gevallen en tot op heden begroot op:
Vast recht € 3.397,00
Salaris procureur 12.456,00
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met nummer 67501:
verklaart het verzet gegrond;
ontheft opposanten sub 1 en 2 van de veroordeling in het tussen hen enerzijds en [Eiser, tevens geopposeerde] anderzijds gewezen verstekvonnis op 14 juni 2001 onder zaaknummer 66539 gewezen;
veroordeelt [Eiser, tevens geopposeerde] in de kosten van de procedure aan de zijde van opposanten sub 1 en 2 gevallen en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Laumen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MT